Hoge Raad 11 november 2011, nr. 2010/02319
X, werknemer, is op 16 oktober 1996 op staande voet ontslagen. In de daarop volgende ontslagprocedure wordt vastgesteld dat X' werkgever in verband met het ontslag aan X een vergoeding moet betalen. In januari 2002 wordt deze vergoeding vastgesteld op afgerond fl. 121.000. Op 4 december 2003 deelt X aan zijn werkgever mee dat hij dit bedrag in een keer wil ontvangen. Het geld wordt in januari 2004 door de werkgever aan X betaald onder inhouding van loonheffing.
In geschil is of de uitkering van fl. 121.000 belastbaar is in 2003, het jaar waarop X zijn keuze heeft gemaakt, of in 2004, het jaar waarin het geld aan X is overgemaakt. Net als eerder de Advocaat-Generaal oordeelt de Hoge Raad dat de uitkering pas in 2004 inbaar is geworden. De uitkering is dan ook pas in 2004 belastbaar.
De Hoge Raad oordeelt hetzelfde als eerder de Advocaat-Generaal. Omdat de uitkering pas in 2004 inbaar is geworden, is de uitkering ook pas in 2004 belast. Van 'inbaar worden' is sprake als de werkgever op verzoek van de werknemer direct tot uitkering van de gouden handdruk over kan gaan. Daarvoor is het nodig dat de werkgever weet waar de gouden handdruk naartoe moet worden overgemaakt en of de werkgever zelf de inhoudingen moet doen.
Wordt aan een werknemer een gouden handdruk toegekend, dan moet de werknemer beslissen wat hij met de gouden handdruk wil doen. Hij kan kiezen voor een (gedeeltelijke) uitkering ineens. In dat geval wordt (het gedeelte van) de gouden handdruk die ineens wordt uitgekeerd direct tot het loon gerekend en moet hierover dus direct loonbelasting worden betaald. De werknemer kan er ook voor kiezen de gouden handdruk (deels) om te zetten in een direct ingaande of uitgestelde periodieke uitkering bij een Stamrecht BV of bancaire instelling. In dat geval hoeft op het moment van toekennen van de gouden handdruk over dit gedeelte nog geen loonbelasting te worden betaald. Die is pas verschuldigd als de termijnen gaan uitkeren.