Een BV heeft haar stamrechtverplichting tot periodieke uitkeringen per balansdatum gewaardeerd met inachtneming van een rekenrente van drie procent. De Inspecteur heeft dit gecorrigeerd. De rekenrente moet 4 procent bedragen.
Rechtbank Den Haag (nr. 14/1723, niet gepubliceerd) stelde de Inspecteur in het gelijk.
In hoger beroep oordeelt ook Hof Den Haag dat de rekenrente 4 procent moet bedragen. De hier aan de orde zijnde stamrechtverplichting is "een soortgelijke verplichting" als bedoeld in artikel 3.29 van de Wet IB 2001.
Stamrechtverplichting valt niet onder de werking van de Wet Verevening Pensioenen bij Scheiding
Man en vrouw hebben een geschil over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk. Op grond van artikel 1 van hun huwelijkse voorwaarden bestaat tussen man en vrouw geen enkele gemeenschap van goederen. Wel hebben ze afgesproken om jaarlijks hun overgespaarde inkomsten te verrekenen.
Een man heeft in 2005 een ontslagvergoeding van € 430.000 van zijn toenmalige werkgever ontvangen. Deze ontslagvergoeding heeft hij zonder heffing van loonbelasting in een stamrecht BV gestort. Het stamrechtkapitaal is in januari 2014 in één keer door de stamrecht BV aan de man uitgekeerd. Dit betreft een bedrag van € 519.964, zijnde het bedrag van de op dat moment in de stamrecht BV aanwezige middelen. De nominale (commerciële) waarde van het stamrecht bedroeg op het moment van afkoop € 546.740.
De in 1949 geboren X was in maart 1977 bij werkgever Y in dienst getreden. In de periode tot april 1997 was hij onder meer uitgezonden naar Schotland en Brunei. In april 1997 werd hij uitgezonden naar de Verenigde Staten (VS) waar hij tot en met 30 september 2010 werkte en woonde. Op 19 oktober 2010 had X zich weer in Nederland gevestigd; hij was toen ongeveer 61,5 jaar. Het dienstverband met Y was op 1 november 2010 met ingang van 12 november 2010 beëindigd.
Op 3 juli 2014 is een nieuw fiscaal beleidsbesluit inzake pensioen en (loon)stamrechten in de Staatscourant gepubliceerd (BLKB2014/0351M). Dit besluit biedt o.m. een belangrijke goedkeuring vooruitlopend op wetgeving voor het (gedeeltelijk) opnemen c.q. afkopen van (loon)stamrechten. Het gaat om het volgende.