Bij de verkoop van de aandelen van een BV aan een Zweeds concern in 2001 heeft de voormalige enig aandeelhouder voor zijn zoon een vergaand recht op een ontslagvergoeding bedongen in geval zijn zoon niet gehandhaafd wordt als managing director van de BV. In de loop van 2009 wordt de zoon benoemd tot logistiek manager Central Europe, wat gepaard gaat met de beëindiging van de oude dienstbetrekking en het aangaan van een geheel nieuw geregelde dienstbetrekking. Ter zake van de beëindiging van de oude dienstbetrekking wordt aan de zoon 700.000 euro uitgekeerd. Op deze uitkering wil hij de stamrechtvrijstelling van artikel 11, lid 1, letter g Wet op de loonbelasting (tekst 2009) toepassen.
Evenals de inspecteur en Rechtbank Arnhem (nr. 10/3516, LJN BQ9216) weigert ook Hof Arnhem die toepassing. Verwijzend naar de zogenaamde Haviltexdoctrine (niet alleen de tekst van een regeling geldt maar ook de bedoeling van partijen) oordeelt het Hof dat de uitkering geen vergoeding voor het ontslag als managing director is, omdat in feite sprake is van uitbreiding van die functie. De uitkering is niet verstrekt als compensatie wegens te derven inkomen vanwege ontslag, maar moet veeleer gezien worden als een incentive om tot de nieuwe.
Uitspraak Hof Arnhem
nummer: 11/00545 (BX6724)