Specialisten in Stamrecht BV’s

Vrijwillig ontslag werknemer en tóch een WW-uitkering?

In een recente uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de werkneemster, die gebruik had gemaakt van een door de werkgever aangeboden regeling tot vrijwillig vertrek, niet verwijtbaar werkloos was.

Werkneemster en werkgever waren een beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeengekomen. In de beëindigingsovereenkomst was vastgelegd dat werkneemster op eigen verzoek ontslag nam. Voorts was in de beëindigingsovereenkomst vastgelegd dat in verband met een zogenoemde overformatie bij werkgever een sociaal plan gold en dat werkgever na het eindigen van de arbeidsovereenkomst aan werkneemster een uit dat sociaal plan voortvloeiende vergoeding zou betalen.

De rechter merkt op dat niet de wijze waarop de dienstbetrekking eindigt bepalend is voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van de werkloosheid, maar de reden voor die beëindiging. Vervolgens geeft de rechter aan dat een ontslagverzoek door een werknemer in de context moet worden bezien, bijvoorbeeld omdat een dergelijk verzoek kan zijn gedaan om direct bij te dragen aan een om bedrijfseconomische redenen door de werkgever gewenste inkrimping van personeel.

De rechter oordeelt dat een bedrijfseconomische noodzaak om de omvang van het personeel te reduceren een omstandigheid is die geheel in de sfeer van de werkgever ligt. Indien de werkgever de gewenste afname van het aantal arbeidsplaatsen heeft bepaald, zal van gedwongen ontslagen kunnen worden afgezien als de terugdringing van de vastgestelde boventalligheid kan worden bereikt door vrijwillig vertrek van werknemers. Het staat een werkgever vrij om faciliteiten aan te bieden die vrijwillig vertrek stimuleren, maar daaraan ook voorwaarden te verbinden met het oog op de kosten van die faciliteiten. Indien een werknemer van een door de werkgever aangeboden regeling van vrijwillig vertrek (bijvoorbeeld via een sociaal plan) gebruik maakt, impliceert zijn ontslagverzoek in het algemeen dat zijn vertrek bij de werkgever is toe te schrijven aan een bedrijfseconomische grond.

In het onderhavige geval bevatte het sociaal plan van de werkgever een regeling voor ontslag op eigen verzoek. Aan deze regeling was de voorwaarde verbonden dat het ontslag bijdroeg aan de vermindering van de overformatie. Tegenover de bereidheid van werknemers om mee te werken aan de vermindering van de overformatie werd een compensatie (vertrekpremie) gesteld.

De rechter heeft geoordeeld dat de werkneemster voldeed aan de voorwaarde om gebruik te maken van de in het sociaal plan geboden faciliteit van vrijwillig vertrek. De werkgever en de werkneemster hadden uitvoering gegeven aan de vertrekregeling door in de beëindigingsovereenkomst vast te leggen dat werkneemster recht had gekregen op de uit het sociaal plan voortvloeiende vergoeding. Aan het gebruik van de woorden “De werknemer neemt op eigen verzoek ontslag” in de beëindigingsovereenkomst komt geen doorslaggevende betekenis toe, aldus de rechter. De werkneemster was dus niet verwijtbaar werkloos geworden en kon haar recht op een WW-uitkering geldend maken

 

Bron: Van Cappelle & Fernhout - Employment Lawyers

 

< terug