Hof Amsterdam heeft op 31 januari 2019 uitspraak gedaan of het door een stamrecht-bv aan de DGA uitlenen van de aanwezige middelen een afkoop van het stamrecht tot gevolg heeft.
Belanghebbende is een in 2011 opgerichte stamrecht-bv. De DGA van belanghebbende heeft in 2011 € 130.000 geleend van belanghebbende. Dit bedrag is gelijk aan de ontslaguitkering van € 130.000 die de DGA heeft ontvangen van zijn voormalige werkgever en heeft ondergebracht in belanghebbende. Een overeenkomst van geldlening is (pas) in 2013 opgemaakt naar aanleiding van een door de Belastingdienst ingesteld bedrijfsonderzoek.
De inspecteur stelt dat het stamrecht in 2011 is afgekocht en heft daarom over 2011 loonbelasting na. Belanghebbende is het hier niet mee eens. Hof Amsterdam stelt vast dat er ten tijde van het verstrekken van de lening door belanghebbende aan de DGA geen schriftelijke leenovereenkomst is opgesteld. Er moet alsdan volgens het hof van worden uitgegaan dat de tegenprestatie voor het door de DGA bedongen stamrecht binnen enkele weken nadat de DGA het stamrecht had bedongen (weer) volledig door belanghebbende aan de DGA ter beschikking is gesteld. Weliswaar is dit ten titel van geldlening geschied maar zonder dat daarover rente werd vergoed, zonder een aflossingsschema en zonder dat voor de lening enige zekerheid was gesteld. Het ter beschikking stellen van het geld aan de DGA is dan volgens het hof een in 2011 belaste afkoop van het stamrecht.