Heffingsrecht over termijnen uit een loonstamrecht aan een in het VK wonende dga komt toe aan Nederland. Het loonstamrecht is geen pensioen of andere soortgelijke uitkering waardoor het heffingsrecht aan het VK zou toekomen.
Vanaf 1 oktober 2015 hield een dga rechtstreeks aandelen in een eigen bv. Deze dga was inwoner van het VK en kreeg in 2000 een ontslagvergoeding vanwege de beëindiging van zijn in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking als statutair directeur. De ontslagvergoeding bedroeg € 113.445 (NLG 2,5 miljoen). De voormalige werkgever, de bv en de dga sloten een stamrechtovereenkomst. Hierin stond dat de dga vanaf zijn 65e verjaardag recht kreeg op periodieke uitkeringen. In 2018 vroeg de gemachtigde van de bv aan de Belastingdienst wat de gevolgen zouden zijn als de bv zou worden geliquideerd. Daarbij stelde de gemachtigde zich op het standpunt dat de Belastingdienst de afkoop van het stamrecht niet meer zou kunnen belasten. Vervolgens legde de Belastingdienst naheffingsaanslagen LB op met verzuimboeten over de jaren 2014 tot en met 2018.
Het geschil
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is de vraag of het stamrecht vóór 2014 al is afgekocht en als de Belastingdienst de afkoopsom of de termijnen nog kan belasten, of het heffingsrecht niet aan het VK toekomt.
Feitelijke afkoop vóór 2014 niet aannemelijk gemaakt
De bv stelde dat feitelijk het stamrecht al vóór 2014 is afgekocht en wel door het verstrekken van leningen op onzakelijke gronden in 2004 of 2009. De rechtbank oordeelt dat het erom gaat of de middelen blijvend aan het vermogen van de bv zijn onttrokken en door de dga zijn genoten. Volgens de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat reeds in 2004 of 2009 het economisch eigendom van de aandelen in de bv bij de dga berustte. Ook kan niet worden vastgesteld dat de dga feitelijk de beschikkingsmacht over de stamrechtgelden had verkregen. Bovendien merkt de rechtbank op dat de stamrechtverplichting in de onderscheiden jaren steeds in de jaarrekening was vermeld en in de aangifte vennootschapsbelasting. Ook de leningen stonden steeds als volwaardig op de balans van de bv. Dit staat op gespannen voet met de stelling van de bv dat het stamrecht al vóór 2014 zou zijn afgekocht.
Heffingsrecht stamrechttermijnen aan Nederland
De rechtbank volgt de inspecteur in zijn stelling dat de stamrechttermijnen jaarlijks vorderbaar en inbaar zijn. Daardoor zijn de termijnen in fiscaal opzicht genoten. De ontslagvergoeding ziet op achterstallig salaris en inkomstenderving voor toekomstige jaren. De rechtbank constateert dat de dga 50 jaar oud was toen hij de ontslagvergoeding kreeg, dus was hij nog in staat om inkomen te genereren. Volgens de rechtbank is het stamrecht daarom geen pensioen, zodat het heffingsrecht over de termijnen op grond van het belastingverdrag met het VK aan Nederland toekomt. De uitkeringen zijn volgens artikel 14 of 15 van het verdrag in Nederland belast.
Verzuimboetes terecht
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen LB over 2014 tot en met 2018 terecht zijn opgelegd. Ook de verzuimboetes zijn terecht. De bv kan niet aantonen dat voor het niet afdragen van de verschuldigde loonheffingen over voornoemde jaren sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Wet: art. 11 lid 1 letter g Wet LB (tekst 2013)
Belastingverdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk: art. 14, 15 en 17
Bron Taxence : Rechtbank Noord-Holland 1 november 2021 (gepubliceerd 22 november 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:10627, HAA 20/4120