12 oktober 2022 door Linda Evers
De praktijk laat soms creatieve oplossingen zien als het gaat om het pensioen voor de ex-partner wanneer er onvoldoende middelen in de BV zijn. Zo laat een recente uitspraak zien dat een afstortingsverplichting voor de BV ook op termijn en onder voorwaarden overeengekomen kan worden.
Veel pensioenaanspraken die in eigen beheer zijn opgebouwd en onder de Wet Uitfasering Eigen beheer niet zijn afgekocht of omgezet in een oudedagsverplichting (ODV), staan zogezegd ‘onder water’. De BV heeft dan bij een echtscheiding onvoldoende middelen om de pensioenaanspraken van de ex-partner af te storten. Dit terwijl de Hoge Raad in 2007 (Hoge Raad 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2658) afstorting wel als uitgangspunt heeft ingenomen. Uiteraard is dit genuanceerd door het latere oordeel van de Hoge Raad dat de postrelationele solidariteit met zich meebrengt dat partners een dergelijke pijn samen moeten dragen. De praktijk laat soms creatieve oplossingen zien, waarvoor bij onvoldoende middelen ook geopteerd kan worden. Rechtbank Limburg heeft recent op 14 september 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:7088) geoordeeld over een kwestie die naar analogie ook op pensioen in eigen beheer toegepast kan worden.
De man heeft geen pensioen in eigen beheer opgebouwd, maar in de BV. bevindt zich wel een stamrecht. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen onder meer overeengekomen dat de vrouw recht heeft op de helft van dit stamrecht, zijnde een bedrag van € 101.567,-. Ook is in het convenant opgenomen dat de man zal afstorten, nadat de echtelijke woning is verkocht, omdat de BV ten tijde van de scheiding over onvoldoende middelen beschikt. De waarde van het stamrecht zal vanaf peildatum tot het moment van afstorten jaarlijks worden opgerent. Dit kan bij het afstorten van pensioen in eigen beheer derhalve ook een optie zijn.
Terug naar de casus. De vrouw mag in de woning blijven wonen tot het moment van verkoop, waarbij partijen allerlei afspraken over de woning hebben gemaakt, maar géén gebruiksvergoeding is overeengekomen. De waarde van de woning is in het convenant bepaald op € 680.000,-. De scheiding is in 2010 uitgesproken en pas in 2019 wordt de woning verkocht tegen een bedrag van € 550.000,-, beduidend lager dus dan waar partijen vanuit gingen. De vrouw vordert afstorting van haar deel van het stamrecht. De man eist in een reconventionele vordering een schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad, onder meer omdat de vrouw de verkoop van de woning getraineerd heeft. Ook wil hij een gebruikersvergoeding ontvangen over de jaren dat de vrouw in de woning heeft kunnen wonen. Hierop ziet de finale kwijting in het convenant niet, omdat die vergoeding hierin niet is opgenomen.
De Rechtbank volgt de vrouw. Door de verkoop van de woning was de man in staat ervoor te zorgen dat de BV de afstorting van het stamrecht van de vrouw kon nakomen. Er was immers sprake van ‘het vrijkomen van gelden’ en ‘het storten van die gelden’, zoals in het convenant opgenomen. De opbrengst was ook voldoende. Dat de man deze opbrengst heeft gebruikt om andere schulden af te lossen is in die zin niet relevant, komt voor zijn rekening en risico en kan niet aan de vrouw worden tegengeworpen. De vorderingen van de man worden afgewezen in verband met onvoldoende onderbouwing van de gestelde schade en de overeengekomen finale kwijting.
Deze uitspraak laat zien dat een afstortingsverplichting voor de BV ook op termijn en onder voorwaarden overeengekomen kan worden. Dat geldt voor een stamrechtverplichting maar kan ook toegepast worden op een pensioenverplichting. De kwestie laat echter ook zien, dat het van groot belang is de afspraken hieromtrent duidelijk en strak te formuleren, zodat er geen ruis op de lijn kan ontstaan.
Bron Accountancy Vanmorgen
Linda Evers is advocaat bij Gommer & Partners